indische woordenlijst
Wrijf ui, knoflook, laos, ketoembar, djinten, kentjoer, zout en suiker tesamen tot een brij. Maak van de asem met 2 eetlepels warm water een dik papje en zeef dit. Wrijf het moes door de kruiden. Maak de olie warm in een koekepan of wadjan. Bak daarin de pinda’s lichtgeel. Haal de pan van het vuur en schep met de schuimspaan de pinda’s er uit.
Zet de olie weer op en fruit hierin het kruidenmengsel tot de uien lichtgeel zijn. Voeg er nu het kokosmeel bij. Draai het vuur laag en gebruik bij gas een asbestplaat*. Roer de gebraden kruiden en de trassie goed door het kokosmeel. Schep de massa om en om tot ook de kokos lichtgeel begint te worden. Schuif met een lepel – een sodet is hiervoor heel geschikt – vanuit het midden van de pan krachtig over de bodem in de richting van de rand. Voeg er de salamblaadjes en de sereh (!) aan toe en fruit die mee.
Zorg dat de korrelige massa zich niet aan de pan vasthecht. Als dat toch het geval is haal dan de pan even van het vuur. Roer er als de seroendeng mooi egaal goudbruin is geworden de gebakken pinda’s doorheen.
Laat dit gerecht niet in de pan afkoelen, maar doe het zo gauw het de gewenste kleur heeft over op een schotel bedekt met een stuk keukenpapier. Laat het afkoelen en doe het daarna over in een goed af te sluiten stopfles. De blaadjes en de sereh blijven erin.
Seroendeng kan, mits droog bewaard maandenlang goed blijven. Het wordt er zelfs lekkerder op. In plaats van pinda’s kan men ook kleine stukjes zoete dendeng meebakken.